Josevanrosmalen.nl

Dorp in Brabant ( 1953-1957)

 

In de zomer van 1953 ging ik achter op de fiets bij mijn vader naar Sint Michielsgestel. Daar woonde de familie waar ik ging logeren. Zij hadden een advertentie in de krant gezet om  stadskinderen onderdak te bieden op hun boerderij. We reden langs het instituut voor doven en slechthorenden, een gebouw met een grote sloot er omheen. Mijn vader vroeg de weg aan een dove man. 'Da, Tehei, Ling', Daar Theereheide linksaf. Het was een zandpad vanaf de weg die van Sint Michielsgestel naar Vught leidde en daar uitkwam bij de Loonsebaan. Eerst naar links en daar boog het pad weer rechtsaf. Links en rechts akkers. Daar was het huis, met de officiële ingang aan de voorzijde. Aan de achterkant lag de keuken, waar ‘ het volk’ kwam.

Om de boerderij lag het erf. 's Nachts was het buiten het erf stikdonker. Er waren meer kinderen die eerste zomer., jongens en meisjes. We sliepen met de jongens in één kamer, met de overvolle pispot. De boerin noemde ik tante, ze wilde dat zo. Ze was toen achter in de vijftig, haar man, 'opa', in de zestig. Ze hadden acht kinderen, drie zoons en vijf dochters. De jongste was een meisje van dertien, de oudste was negenentwintig.

Er waren die eerste zomer zo'n zes of acht logees. Ik werd  weldra 'zwartje' genoemd en een ander jongetje, iets jonger dan ik, 'rooike'. Zwartje en rooike mochten nog wel eens terugkomen. Mijn herinneringen aan de boerderij zijn niet alleen die van die eerste zomer maar ook die van later. Ik vond het er in het begin wel leuk, maar later steeds minder. Het eindigde rond mijn tiende, toen ik weigerde nog te gaan. Ik was toen al enkele jaren het enige stadskind en voelde me op de boerderij vaak verloren. Ik herinner me de afgrijselijke stank van de wc, een plee zonder afvoer, tussen de keuken en de koeienstal. Ook herinner ik me het kippenhok vol met vliegen en de trapleer waaraan geslachte varkens hingen. Ik deinsde daarvoor terug.

Tante had veel te vertellen, ze was analfabete maar  beheerde wel de boerderij. Ze kocht op de markt machines om te dorsen en te maaien, altijd met contant geld. De bankbiljetten lagen in de kast in de dure kamer, waar ik nooit kwam. Ze vertelde dat een keer aan mijn ouders, die ze vertrouwde. Tante had een soort goedhartigheid, maar ze had ook de wind eronder, vooral bij de dochters. Ze sloeg hen wel eens en de grotere dochters mochten niet zo maar uit. De zoons mochten dat wel, op zaterdagavond, naar een kermis. Ze kregen dan flink wat geld mee, zeker tien gulden of meer ieder.

Ze gingen dan met de grote rode auto. Het geld werd vooral verdiend met loondorsen, bij andere boeren het land bewerken tegen een tarief per bunder. Van tevoren werd er over de prijs onderhandeld. De boer moest zeggen hoe groot zijn land was, maar hij werd er wel eens van verdacht een te klein aantal bunders op te geven. In de oogsttijd stonden de jongens  's morgens door de week vroeg op, om vier uur, met een hoop gevloek. 'Godverdomme, nondedju.' Ik was bang voor het getier, ik werd er vaak even wakker van.

De oudere dochters ‘dienden’ bij rijkere mensen in Vught. Tante had zelf vroeger ook gediend. 'Dat was goed voor een meisje.' Het was een matriarchaat, waar de oudere vrouw haar zoons voortrok en haar dochters voortdurend kleineerde. Met haar man deed ze dat ook. Hij mocht wat onschuldig en tamelijk onbenullig werk in de buurt van het huis doen, zoals met de zeis wat kanten van de paden bijhouden. Als hij commentaar had werd hem steevast de mond gesnoerd. 'Ach gij, bemoeide gij er niet mee'. Opa pruimde tabak. Ik moest af en toe een pakje voor hem halen, dat kostte tachtig cent en het merk heette Dobbelman, als ik me de naam goed herinner. Opa zat het liefst bij de zwarte potkachel in de keuken. Hij pruimde en spuugde de donkerbruine klodders achter de kachel op de grond. Tante mopperde daarover maar tolereerde het wel.

In die keuken kwam ook het bezoek. Zo was er een man, een vrijgezel van drieënvijftig jaar, die graag praatte. Hij had een motor op drie wielen met een glazen overkapping. Daarmee reed hij over het zandpad het erf op en remde dan pardoes voor degenen die op het erf stonden. Hij demonstreerde graag het wendbare voertuig. De man vertelde over de oorlog; hij vertelde ook dat hij bij een kapper zei, 'ik wil in vijf minuten geknipt zijn, dan ga ik gewoon weg'. In mijn ogen was dat een stoer verhaal.

Tante vond opa naïef. Er kwamen eens andere boeren informeren naar het wel en wee van het loondorsbedrijf en hoe alles liep. Tante plaatste alleen maar dooddoeners en opa zei, 'de zaken gaan goed hoor'. Achteraf kreeg hij op zijn donder. 'Dat moet ge hun niet wijsmaken'. Er kwamen ook huwelijkskandidaten en vrijers over de vloer. Later werd over hun uiterlijk en hun manieren gesproken maar ook over het aantal bunder dat zij achter zich hadden staan. Vooral voor de meisjes moest er een goede partij zijn, met voldoende bunders.

Toen ik zeven was, was er een feest, een Brabantse koffietafel, in de nette kamer voor. Ik mocht er bij blijven tot het einde, tien voor twaalf. Zo laat was ik nog nooit opgebleven. Krentenbollen, suikerbrood, kroketten, veel praten en roken. Er was veel volk.

Een andere keer moest ik mee uit rouwen. De vader van de buurman was dood. Hij lag in een kist in de boerderij. Er werd een aantal avonden gebeden, je hoorde daarbij te zijn, ook al lustte je de buurman niet.

Ik had een vast rondje langs een aantal zandpaden, waarbij ik weer terug kwam bij de boerderij. Ergens bij een bosrand stond een bordje 'verboden toegang', dat mij intrigeerde. Ik kende op het laatst alle boerderijen van het rondje. Een keer moest ik onderweg nodig poepen en haalde het niet meer tot de boerderij. Ik deed het in een sloot en pakte bladeren om mijn billen schoon te vegen. Ik was erg bang betrapt te worden. Een andere keer mocht ik bij een boerin appels van de boom plukken en eten. Eind augustus plukte ik zwarte en donkerrode bramen van de doornige struiken, die ik verzamelde in een jampotje.

Ik liep mee op het land als er gehooid werd. Ik hielp met eieren rapen. De jonge mannen hielden van ruwe grappen. Een van hen ging op de grond liggen met de schoenen omhoog. Daarop ging ik zitten en werd met een krachtige beweging gelanceerd zodat ik enige meters verderop in het zand belandde. Een keer zetten ze me in een afgesloten hok met kippengaas waar het krioelde van de muizen. Ik wilde er uit. 'Het was maar een grapje.' Ook pakten ze me een keer op, alleen maar bij mijn hoofd. Een keer is iets gebeurd dat voor mij fataal had kunnen zijn. We gingen met de auto naar andere boeren, in den Dungen. Daar beklommen we met een leer de hooizolder, zo'n drie meter hoog. Ik was niet handig in het beklimmen van de leer en moest ook nog over de reling klimmen. Daar raakten Sjaak en de boer aan de praat en liep ik over de zolder, door het hooi. Ik hoorde de boer zeggen, er zitten gaten in, hij moet oppassen en op hetzelfde moment 'o daar gaat hij al'. Ik lag op de harde vloer in de koeienstal, vlak bij een boer of een knecht met een riek in zijn hand. Ik was op mijn schouders terechtgekomen, niet op mijn hoofd. Ik kon opstaan maar kreeg zeer opgezette armen. Ik hield me groot en zei niks toen ik weer terugkwam op de boerderij. Later toen ik me uitkleedde zei een van de dochters, 'wat heb je een dikke armen'. Tante was erg geschrokken en Bert ook. Twee dagen later kwam mijn moeder mij halen. Ze zei, 'je hebt een goede engelbewaarder'. Ik geloofde daar toen heilig in.  

Met de oudste zoon reed ik op een warme middag mee op de tractor. Ik zat op het rood metalen zijzitje met ronde gaten erin. Hij maaide het land van een buurman  We gingen op en neer, dan weer in de richting van de boerderij, dan weer in de richting van de zandweg. Ik zag een teil met wasgoed op het erf, verder was er niemand. Opeens speelde een klein kind bij de teil. We gingen weer de andere kant uit en weer terug. Het meisje zag ik niet meer, ik zei dat tegen hem. 'Ach die is zeker naar binnen gegaan.' Ik zei 'als ze maar niet in die teil is gevallen'. Dirk reed door. Later kwam de boerin en nog later zag ik een auto. Dat was de dokter. Het meisje was in de teil gevallen, reanimeren hielp niet meer. Het meisje was dood. 'Had ik maar naar dat jungske geluisterd', zei Dirk later.

Het leukste op de boerderij vond ik het meerijden, op een wagen getrokken door paarden. Zo gingen we naar de bossen in Boxtel. Daar waren kampeerders met rode limonade bij zich.

In het tweede jaar dat ik er kwam was er een loods bij de boerderij gebouwd. Er waren mensen uit Amsterdam, ik herinner me hun Amsterdamse tongval. Ze hadden kinderen. 's Avonds na het eten speelde ik met hen. Ik raakte uitgelaten en werd opgewonden. Ook waren er een keer Duitsers. Ze praatten een beetje Nederlands. Met een van de zoons en die Duitse jongens ging ik naar een bos. Daar renden we een heuveltje op en af. Loekie, de hond was daarbij. Die zwom in het vennetje. Steeds gooide een van de jongens een stok weg die de hond weer moest halen. Een van die jongens heette Dieter. Duitsers waren moffen, zo had ik vaak gehoord. Maar nu waren het ineens gewone grote jongens met wie ik mee mocht.

Toen ik groter werd, vond ik het minder leuk om naar de boerderij te gaan. ik werd meer en meer het enige kind dat er kwam en liep er vaak verloren rond.  Door de kermis kwam het einde in zicht. De meiden mochten daar niet zo maar naar toe, zeker niet als er Rock en Roll was. Tante vond dat vies. Ik wist niet wat rok en rol was, maar het had met bewegen en muziek te maken. Ik zat op het erf, na het avondeten. Daar kwamen de twee jongste dochters. Ze mochten niet naar de kermis maar vroegen of ik meeging. Onderweg zeiden ze dat ik niks mocht zeggen, 'dan kreeg ik een ijsje'. We gingen naar de kermis tegenover de kerk. In een tent dansten mensen. We liepen later weer terug en nogmaals was het 'niks zeggen hoor'. We kwamen terug bij de boerderij, er  was  volk op het erf. Tante en opa en anderen zaten op de bank voor de keuken en op een paar stoelen. Tante keek alleen maar naar mij; ze keek me doordringend aan. 'Waar zijn jullie geweest.' 'Bij de kermis', zei ik. Ik kon niet liegen. De dochters werden weggestuurd en kregen de volgende dag slaag.

De volgende keer dat ik er was, in een herfstvakantie, nam Toos wraak. Ik moest in de kelder pluisjes van de vloer rapen, ook de denkbeeldige pluisjes. Het was er koud en muf van de Keulse potten die er stonden. Het was pesten. Ik vertelde dat later thuis. Vanaf toen wilde ik niet meer naar de boerderij.

's Zondags gingen we er naar de kerk. Ik had geleerd dat je nuchter naar de kerk moest. Maar tante en opa waren nog strenger, je mocht ook niet van tevoren drinken. Stiekem dronk ik in de keuken toch wat water, dat je met een koperen pomp oppompte uit de put. Ik kreeg altijd zevenentwintig cent mee naar de kerk, een kwartje plaatsengeld en voor elk van de twee collectes een cent. Op een zondag werd het mij in de kerk  zwart voor ogen; ik viel flauw. Ik werd naar buiten gedragen en er stonden ineens mensen om mij heen. 'Dat jungske is flauwgevallen. Ocharm'. Ik werd met een auto naar de boerderij gebracht, in plaats van te hoeven lopen. Het geloof was streng. Dirk had een keer in den Dungen gebiecht in plaats van in Gestel. 'Dat kon zo maar niet', zo las tante hem de les.

 

© José van Rosmalen

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.
Rating: 4 sterren
1 stem