Josevanrosmalen.nl

medicijnen en het gebruik van placebo’s

Op 7 november 2012 werd in het Rotterdams Bibliotheektheater de jaarlijkse Utrechtlezing  voor het netwerk Rotterdam- Zeeland gehouden. Het thema was dit jaar ‘werken placebo’s nu echt’?;  de lezing werd gegeven door de heer Bert Leufkens, voorzitter van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) en hoogleraar farmoco-epidemiologie aan de Utrechtse universiteit.

 

De middag begon met een welkomstwoord namens het regionale netwerk door de heer José van Rosmalen.  Hij riep hierbij belangstellenden op om het netwerk te helpen versterken.

De heer Jan Kimpen, bestuursvoorzitter van het Universitair Medisch Centrum Utrecht besteedde in zijn inleiding aandacht aan enkele belangrijke ontwikkelingen binnen de Utrechtse universiteit. Het studierendement van de Utrechtse universiteit steekt gunstig af bij dat van andere universiteiten.  De universiteit werkt met steeds meer partners samen. Het zogeheten Science Park in de Uithof vormt een belangrijke nieuwe ontwikkeling. Belangrijke trekkers zijn het researchcentrum van Danone en het RIVM dat vanuit Bilthoven naar de Uithof komt. Ook het Hubrechtlaboratorium en een milieulaboratorium versterken het Science Park. De Utrechtse universiteit werkt hierbij samen  met de Technische Universiteit Eindhoven. Voor meer informatie over het science park, zie http://www.utrechtsciencepark.nl/

De heer Bert Leufkens begon in 1972 met zijn studie farmacie in Utrecht. Hij is een van de grondleggers van de farmaco-epidemiologie.  Bij de geneesmiddelen hebben placebo-effecten altijd veel aandacht gehad, omdat de suggestie vaak een belangrijk bestanddeel is van de genezing.  Als je de echte ‘evidence effecten’ van medicijnen wilt meten, moet je het placebo-effect dus incalculeren. In de tijd van de impressionistische schilder Renoir was de ontwikkeling van medicijnen minder ver dan nu. Toch had hij met zijn reuma baat bij de toen voorgeschreven middelen.

Bert Leufkens is nu vijftien jaar hoogleraar en sinds vijf jaar voorzitter van het CBG. Het CBG controleert medicijnen voordat deze op de markt gebracht mogen worden. Er moet dus sprake zijn van een positieve balans tussen effectieve werking en eventuele schadelijke bijwerking. Bij medicijnen tegen depressie blijken deze maar bij een deel van de patiënten een positief effect te hebben. Het zou daarom goed zijn als je van te voren zou kunnen opsporen of er bij de patiënten factoren zijn die de mate van succes van bepaalde medicatie kunnen voorspellen.

Thans wordt er door het CBG onder meer gekeken naar een nieuw medicijn tegen MS. Uit een artikel dat vorig jaar is gepubliceerd, blijkt dat het betreffende medicijn een positieve invloed heeft op de ziekteverschijnselen. Ook blijkt echter dat een placebo positief werkt, zij het in wat mindere mate dan het ‘echte’ medicijn.

 

In de discussie die volgt komen nog de volgende aspecten naar voren:

  • Het ‘geloof’ van hulpverleners in de effectiviteit van een medicijn is belangrijk, omdat zij dit bewust of onbewust overdragen aan de patient. Daarom moeten nieuwe medicijnen ‘dubbel blind’ worden getest, dus ook de hulpverlener ( voorschrijvend arts) moet niet weten welk middel het ‘echte’dan wel het ‘placebo’ is.
  • Het placebo-effect is deels ook kwaal-gerelateerd, speelt dus in het ene geval een grotere rol dan in het andere.

De heer Leufkens wijst er tenslotte op dat wij nu de medische kennis uit de tijd van Renoir relativeren, maar dat dit over tientallen jaren ook voor de kennis van 2012 zal gelden.

Hierna wordt de lezing afgerond.

De heer Aartjan Pronk bedankt namens het netwerk Rotterdam Zeeland beide inleiders voor hun bijdrage.

 

 

José van Rosmalen