Josevanrosmalen.nl

LOVER

 

Jim zag ik voor het eerst in de lift naar de achtste verdieping, toen ik die vrijdagochtend op sollicitatiegesprek ging bij de stichting LOVER. Onze blikken kruisten zich. Hij zei ‘goede morgen’ en ik ook. Bij de ingangsdeur tot de gang en de kamers van de stichting zat een bel, waar ik wilde aanbellen. ‘Ik begrijp dat u hier moet zijn’, zei Jim terwijl hij zijn pasje pakte, ‘loopt u maar mee naar binnen, de secretaresse helpt u wel verder’. Even later sprak ik met Anna de Haan, de coördinator en Job de Ronde, de voorzitter van de club.

Ik solliciteerde naar de functie van p.r. medewerkster; ik had vijf concurrenten, zo begreep ik, vier vrouwen en een man. Gelukkig had ik al aardig wat ervaring  in huis en heb ik ook geleerd mezelf vlot en professioneel te presenteren. Mijn kansen schatte ik dan ook behoorlijk hoog in. Misschien overmoedig, maar zonder zelfvertrouwen ben je sowieso niet geschikt voor een p.r.-functie. Het pakte toen goed uit. Maandagavond belde Anna me op mijn mobieltje om me uit te nodigen voor een tweede gesprek, op de volgende vrijdagochtend. Nu voerden zij en Jim het gesprek. ‘Jim Vermeer’, zo stelde hij zich voor. `Ik ben beleidsmedewerker en heb ook de nodige internationale contacten.´  Ik gaf hem nu voor het eerst een hand en noemde mijn naam, ‘Daphne Versteeg’. Zijn hand voelde warm aan.

Tijdens het gesprek voelde ik dat ik de baan al in mijn zak had; nu de voorzitter er niet bij was, werd Anna ook informeler. Ze switchte van u naar jij. ‘Hoe zou je onze club nog sterker op de kaart kunnen zetten?’ Zo sterk was die kaart niet, proefde ik, maar ik gooide het op de centrale boodschap van de organisatie en een goede mix van p.r. instrumenten. Het klonk wel professioneel, vond ik. Ondertussen probeerde ik zelf het ‘jij’ zeggen te vermijden, om niet te familiaar over te komen. ‘Ik denk dat we het zo kunnen aanpakken’, ‘ik heb wel wat ervaring met’, ‘boeiend om daar mee aan de slag te gaan’,  waren de frasen die ik gebruikte. Jim was beleidsmedewerker en een potentieel collega-staflid. Hij was stiller dan Anna; hij vervulde meer de observerende rol. Natuurlijk is die belangrijk omdat Anna als eerst verantwoordelijke na het gesprek hem direct zou polsen, ‘hoe vind je haar’? Ik zorgde dat ik hen beurtelings aankeek en me in mijn antwoorden tot hen beiden richtte. Ik zag de bruine ogen van Jim, zijn donkere haar; hij droeg een bruine trui en een ribfluwelen broek. Hij leek me ongeveer van mijn leeftijd. Bijzonder knap vond ik hem niet, maar zijn stem klonk warm en hij keek vriendelijk. Met die man moest ik wel kunnen samenwerken dacht ik, hoewel ik verder nog weinig van hem wist.

Later die vrijdag belde Anna mij opnieuw, ik had de baan! De arbeidsvoorwaarden waren gunstig, mijn salaris ging er zelfs tweehonderd euro per maand op vooruit.

In februari 2009 begon ik bij LOVER. Jim bleek niet alleen een collega maar ook mijn kamergenoot te zijn. Onze bureaus stonden haaks op elkaar. We raakten over van alles aan de praat. Net als ik  hield hij van lezen.  Ook  reisde hij graag, vaak naar verre bestemmingen. Hij was in Peru geweest, in Zambia, zelfs in Australië, ‘down under daar is het pas fantastisch’ zo zei hij dat. Was dat al een heimelijke seksuele toespeling, vroeg ik me later pas af, in ieder geval riep het bij mij toen al die associatie op, maar ik dacht dat zal mijn eigen ‘dirty mind’ wel weer zijn. Hij woonde alleen, na een eerdere relatie. Ook dat was een overeenkomst tussen Jim en mij.

We gingen al in de tweede week voor het werk samen op pad naar een ministerie in Den Haag, omdat dat voor het netwerk van de stichting en voor mij een belangrijke partner was. We praatten daar met een zelfverzekerde oudere ambtenaar, die duidelijk maakte, dat hij aan de lijntjes trok en dat ‘zijn’ minister hem daarin volgde. ‘Ik vond hem een kwal’, zei ik, toen we weer buiten stonden. ‘Dat pak met een pochetje en die parfumlucht. Zijn we daar op aangewezen’?

We dronken daarna koffie in de stationsrestauratie om nog even na te praten. Jim begon met een verhaal over Peru, waar hij veel had geleerd over de cultuur van de Indianen. Die gewichtigdoener van daarnet begon al te verbleken. Hoewel de stationsrestauratie geen romantische plek is om vlinders in je buik te krijgen, overkwam het mij nu toch. Jim trok me aan. Zijn ogen glommen en zijn uitstraling vond ik ineens nog boeiender dan op kantoor. Hij maakte werk van me, realiseerde ik me. Ik voelde me van binnen smelten. Hij vertelde het allemaal zo beeldend.  

Begin maart moesten we samen naar een tweedaags congres in Düsseldorf;  daar deelden we om ‘kostentechnische’ redenen een kamer en vervolgens om andere redenen het bed. De halve fles wijn bij het eten had net het laatste zetje gegeven. Ik genoot van zijn warme lichaam en zijn stevige omhelzingen. Nu kwam hij met zijn tanige lijf op me en ik zei nog ‘nu ben ik down under’. Ik vergat verder alles, het werk, het congres waar we voor kwamen. Na het orgasme wist ik ineens weer dat Jim mijn collega was, dus eigenlijk een man waar je beter geen sex mee kunt hebben. De lijfelijke behoefte was sterker dan die overweging. Ik probeerde de spanning tussen beide te ontzenuwen door het ter sprake te brengen. ‘O jee, collega, waar zijn we mee bezig, Anna en de anderen moeten er buiten blijven…’’Natuurlijk lieverd!’ Ik vertrouwde Jim toen!

Het bleef niet bij de one night stand; daarna brachten we elke week een of twee nachten samen door, meestal in mijn driekamerflatje. Maar we spraken af niet samen op kantoor aan te komen en alleen bij toeval vertrokken we wel eens gelijktijdig, maar dan met een ‘prettige avond’ bij de deur. We lieten op het werk dus niks merken, dat was de afspraak. Alleen als we samen op de kamer zaten, keek hij soms onbeschaamd naar mijn borsten en zei dan gekscherend ‘sorry collega’. Beiden lachten we dan. Ik had niet de indruk dat Anna of een van de andere collega’s iets vermoedden van onze vrijage. Het ging allemaal goed tot eind maart.

Toen gebeurde er ineens iets dat alles veranderde. Ik liep op een dinsdagmiddag over de gang naar de reproafdeling en hoorde Jim tegen de reprojongen zeggen, ‘die Daphne hier is een geil mokkel’.  

Ik begon te trillen. Ik wist niet wat ik hoorde, ik hield mijn pas in. Hoorde ik het echt goed, was dat Jim. Ja, het was Jim. Ik werd kwaad en verdrietig tegelijk. Daar ging ik met mijn vertrouwen. Ik realiseerde me in een flits dat ik bij Lover geen kant meer uit kon. Ik kon  niet ter plekke in woede uitbarsten, maar ook niet in stilte verder werken. Ik kon alleen maar vluchten, weg van deze plek, waar ik nog maar twee maanden geleden was begonnen. Ik wilde Jim niet meer zien, ik kon me ook niet gaan beklagen bij Anna. Bij de secretaresse meldde ik me ziek.  Verdoofd fietste ik naar huis. Ik ging op bed liggen en huilde; ik sloeg op de kussens, riep verwensingen aan Jim, ‘je komt hier nooit meer, je hebt me op mijn ziel getrapt, me vernederd, beledigd’. Ik voelde me diep gekrenkt in mijn waardigheid als vrouw, als mens. Hoe kan het dat iemand zoiets doet, zoiets durft, over me praat alsof ik een ding ben.

Jim kon ik niet meer zien en ik kon het niet opbrengen meteen naar Anna te stappen. Bovendien was ik er zelf ingetuind, door voor zijn charmes te bezwijken. Tegen de eerste de beste snotneus noemde hij mij een geil mokkel, Jim de veroveraar.

Nu zat ik met de gebakken peren. Dat nou juist ik was gevallen voor de charmes van een proleterige opschepper. Ik bleef een paar dagen zo malen. Ik belde mijn zus, om haar het verhaal te vertellen. Nu zat ik weer met het dilemma dat ik mijn ouders en haar nog niks over Jim had verteld, maar ik moest het toch kwijt. Bij haar thuis luisterde Sanne naar me, ik biechtte alles op, de stationsrestauratie, de hotelkamer, het vertrouwen dat ik in Jim had. We praatten urenlang, vooral ikzelf.  ‘Je bent een sukkel geweest’ zei Sanne op de manier zoals ik het alleen van haar kan hebben. Ze meende het, maar ze lachte er ontwapenend bij. Door mijn tranen heen wist ik dat ze gelijk had. Ik was een sukkel om me door een paar reisverhalen te laten verleiden om met een collega het bed te delen. Het had iets stiekems ten opzichte van de andere collega’s, tijdens vergaderingen en in pauzes was ik steeds in mijn rol van gewone collega gebleven, maar ik voelde de krampachtigheid als ik zoiets zei als ‘Jim, ik zou een andere invalshoek kiezen bij dat beleidsstuk’ en Anna, dan zei ‘licht dat eens wat nader toe’, Daphne’. En dan tegelijkertijd denken aan die nachtelijke omhelzingen.

Verstandige meisjes doen het niet met een collega, dat wist ik natuurlijk en ik was meestal een verstandig meisje. Dit was me niet eerder overkomen in mijn twee vorige banen. Nu dus wel. Sanne, zei, ‘ik zou je verlies nemen, weggaan en iets anders zoeken, ik weet zeker dat het je lukt; het is nu voor jou niet meer werkbaar daar bij LOVER’.

Ze had gelijk, die zus van me, afschuwelijk gelijk. Dat irriteerde me natuurlijk ook, maar ze had echt gelijk. Niet meer teruggaan, maar weggaan. De laatste week van de proeftijd  ging net in, dus ik kon nu per direct de baan opzeggen. Ik nam een risico, dat wist ik, maar beter dat dan in een onmogelijke situatie terugkeren.

Na het gesprek met Sanne keek ik thuis in de spiegel. Ik dacht, ik ben gekwetst, maar ik laat me niet kapot maken, niet slopen, daarvoor ben ik te goed.

Ik belde Anna en zei haar dat ik mijn baan moest opzeggen vanwege prive overwegingen. Ze wilde me niet kwijt, zei ze, ze vroeg toen ‘heeft het met Jim te maken’.  Ze was dus toch niet op haar achterhoofd gevallen. ‘Ja, dat klopt, maar het heeft ook met mezelf te maken’. Ik wilde niet precies vertellen wat ik op die gang had gehoord,  dat kwam niet over mijn lippen. Ik zei daarom, dat er in Düsseldorf iets meer was gebeurd dan mijn bedoeling was en dat ik daar ook zelf verantwoordelijk voor was. ‘Ik vond het ook al een beetje apart, dat op de declaratie toen één kamer voor twee personen stond,  maar ik liet dat verder rusten.’ ‘Jammer, Daphne, maar ik moet je besluit respecteren. Ik denk nog na of ik er in mijn werkrelatie met Jim iets mee doe. Het is jammer dat het zo loopt’.

1 April liet ik het achter me. Jim liet niets horen, toen niet en later niet. Ik had hem zeker de wind van voren gegeven als hij had gebeld. Dat heeft hij kennelijk aangevoeld. Ik heb hem ook niks meer laten horen.
Ik las de zaterdagkranten op personeelsadvertenties na en drie weken later kreeg ik mijn eerste oproep. Toen werd ik het net niet, maar begin mei werd  ik aangenomen bij de stichting ‘Vooruit’. Bij ‘Vooruit’ werk ik nu inmiddels drie jaar. Mijn vriend werkt in een naburige stad. Tijdens het werk is hij er niet bij, ik zou er niet aan moeten denken.

Die herinnering aan het voorjaar van 2009 kwam een paar maanden geleden weer boven. Ik zat in een stadsbus in Utrecht en bij de volgende halte stapte Jim in. Toen hij mij zag liep hij schichtig naar achteren. Hij stapte één halte eerder uit dan bij het centraal station waar hij moest zijn uit. Ik lachte om hem, de lafaard!

© José van Rosmalen, 2012