Josevanrosmalen.nl

Polen, 1973

 

In de zomer van 1973 gingen mijn echtgenote en ik twee weken naar Polen, met een groepsreis. Die reis werd georganiseerd door de Nederlandse Christelijke Studentenvereniging. Zij hadden een Oost Europa project en organiseerden diverse reizen naar Oost Europese landen. De reis werd  intensief voorbereid in twee weekenden in het centrum Woudschoten in de bossen bij Zeist. Die weekeinden bestonden uit een kennismaking met de mensen en uit een kennismaking met Oost Europa.

Tot mijn verbazing en ergernis werd een boekje van Engels uitgedeeld, 'on Marx Capital', over 'het Kapitaal' van Marx dat we klassikaal gingen lezen. Ik had ooit de moeite genomen het eerste deel van  het Kapitaal voor de helft te lezen en wist genoeg over 'de meerwaarde' en 'de theorie van de uitbuiting'. De humane kant van Marx was te waarderen maar zijn historische voorspelkunde was eigenlijk maar deterministisch gegoochel. Uiteindelijk maak je daarmee van de menselijke samenleving een marionettentheater. Het 'kapitaal' trekt immers aan de touwtjes, ongeacht wat de mensen willen en denken.

Maar al gauw merkten we dat diverse deelnemers behept waren met een voorkeur voor het 'reëel bestaande socialisme'. Uiteindelijk zou dat de mensen vrijmaken. Het waren jongelui van ongetwijfeld christelijke komaf  met hoge verwachtingen van een nieuwe heilstaat.

 

Wij hadden pragmatische ideeën over een reis naar Polen. We wilden het land wel eens zien en het leek niet zo'n goed idee om dat zonder gids te doen, zeker niet met het gesloten regime van toen. Bovendien was de reis tamelijk goedkoop, voor ons tweeën ongeveer duizend gulden, met maaltijden erbij.

 

We vertrokken vanaf Utrecht met twee Volkswagenbusjes, richting Berlijn. Over de autosnelweg ging dat vlot; het oponthoud bij de grens met de DDR duurde ook niet lang. We kwamen aan in een buitenwijk van Berlijn, in een 'evangelisch huis'. We sliepen daar een nacht in tenten in de tuin. Een dominee vertelde over het probleem van de Bondsrepubliek om Berlijn als rijke westerse enclave in de DDR in stand te houden. Er moest voortdurend geld bij, de aanvoer van levensmiddelen was kostbaar. Bovendien had het wonen in West Berlijn iets beklemmends, er was maar weinig natuur die men van uit de stad kon bezoeken, zonder met 'de grens' te worden geconfronteerd. Overal was 'drüben' zichtbaar.

 

Na een rondrit door de stad reisden we de volgende dag naar Poznan, in het Duits vroeger Posen. Om van de DDR Polen in te komen kostte eindeloos veel tijd. Een meisje uit de groep had een Amerikaans paspoort, voldoende reden om langdurig moeilijk te doen. Het duurde uren. Bij de grens voegde zich onze Poolse gids bij ons, Kuba en een in Amerika wonende Poolse vriend van hem. In het donker reisden we Polen binnen. We aten in een restaurant. Ik ging naar de wc en zag een hakenkruis op

de muur getekend. Dat schokte me.

 

In Poznan sliepen we in een jongerenhotel. De wc's waren van een pathologische smerigheid die ik zelden heb gezien. Poep zat letterlijk aan de muren gesmeerd. Ze werden wel schoongemaakt,  dus op bepaalde momenten waren ze niet vies; daar moest je dan proberen gebruik van te maken. In Poznan zagen we op een mooi marktplein het musicologisch museum; daar was een gipsafdruk van de handen van Chopin; hij had smalle handen, net als ik.

In Poznan kostten de trams slechts enkele centen. Een oudere, Duitssprekende dame leidde ons rond over de stadswallen.

We werden ontvangen door een vakbondsorganisatie. Voor iedereen stonden er  enkele flesjes mineraalwater, met zoute stengels erbij. We kregen ook een inleiding door een medewerkster van een instituut dat zich bezig hield met de Pools-Duitse verhoudingen. Dat was een ambivalent onderwerp. Duitsland was de vroegere  oorlogsvijand van Polen, maar de DDR-inwoners  waren nu een 'socialistisch broedervolk'. De DDR was in verhouding met Polen echter rijk en ook Oostduitsers waren toch Duitsers. Ik vroeg of ook de verhouding met Rusland werd bestudeerd, maar dat was niet nodig. Die verhouding was vanzelfsprekend goed. Ik begreep dat ik met een ideologisch kluitje in het riet werd gestuurd.

 

De leiding van groep was nogal ideologisch georiënteerd, je mocht wat hen betreft nauwelijks kritische vragen stellen. Volgens een van hen was het westerse begrip van vrijheid van meningsuiting een burgerlijke façade van het kapitalisme. In Oost Europa werd de wil van het volk immers door de partij en de partijorganen verwoord, waarbij censuur soms nodig was om het volk tegen misvattingen te beschermen.

 

We bleven enkele dagen in Poznan en gingen van daaruit naar Warschau. De reis duurde lang. 's Avonds kwamen we in het hotel aan; het was een aanzienlijke verbetering in vergelijking met de overnachtingsplek in Poznan. Het was erg warm die dagen, zo boven de dertig graden. Vanuit het hotel konden we lopen naar de oude stad, het weer geheel opgebouwde middeleeuwse deel van Warschau. Aan die restauratie was veel moeite besteed. In schril contrast daarmee was van het joodse getto vrijwel niets ter herinnering weer opgebouwd of op een andere manier gemarkeerd. Het joodse leven leek uitgewist.

In de oorlog was er bijna niets van Warschau overgebleven. In een film zagen we de verwoesting van de stad. In 1973 zag je hier en daar nog enkele oude huizen intact; de stad had daardoor iets van een verwoest gebit.

 

 

Ik had voor de reis een boek gelezen van een Poolse socioloog. Daardoor  realiseerde ik me dat Polen onder de laag van communisme een katholiek land was en dat het geloof veel invloed had. Het communistisch regime had een pact met de katholieke kerk gesloten. Kerkgang werd  toegestaan en in het parlement, de Sejm, hadden onder meer katholieken zitting. De communisten in Polen, als satellietstaat van Rusland, hadden wel de beslissende bestuurlijke macht. Het geloof werd dus gedoogd, in ruil waarvoor de kerk de officiële macht van het communisme niet openlijk bestreed. Het was een geforceerd evenwicht dat door het machtsblok Oost Europa en de toenmalige militaire verhoudingen in stand werd gehouden.

 

 

De gids, Kuba, kwam uit Warschau. Hij woonde met zijn vrouw in een tweekamerappartement. Daar was hij trots op. Hij liet het ons zien. Hij had een platenspeler en grammofoonplaten.  Met zijn uit New York afkomstige vriend en medegids gingen we naar een disco met vals licht, hunkerend kijkende meisjes en jonge mannen in te krappe jasjes. Bij Kuba merkte je een heimelijke hang naar de westerse luxe en een onderdrukte weerzin tegen het collectivisme. Er zat een groep Russen in het hotel. Zijn het Russen vroeg ik aan Kuba, toen ik de groep boers geklede mensen zag die wat onbehouwen zaten te eten. ‘Of course they are’, zei Kuba, ze zijn dom en zien er lelijk uit, het zijn boeren van het platteland. Zijn afkeer was duidelijk.

 

Met een deel van de groep bezochten we de redactie van de Tribuna Ludu, de rode tribune, 'de' krant van het communistische regime. Daar werd ons nog eens precies uitgelegd dat censuur ten dienste stond van het volk, om het volk tegen kwalijke tendensen te beschermen. Vrijheid van meningsuiting was een in het rijke Westen te vaak misbruikt begrip. Het ging er om 'de' werkelijkheid uit te leggen. Dat het ging om de partijvisie werd er niet bij gezegd. De leiding van de groep vond deze uitleg over de taak van de pers geenszins verwerpelijk, maar eerder een toonbeeld van socialistische wijsheid. 's Avonds wilde die leiding in het hotel ook vaak nog een ideologische discussie houden, waarbij ik merkte dat sommigen de Nederlandse democratie minachtten en van het communisme alle heil verwachtten. Het heette dan bijvoorbeeld dat 'er nog wel fouten' waren in het regime, maar dat het volk toch uiteindelijk zo het beste uit was.

Dat deze marxistisch denkende types er ook een heel bot soort humor op na konden houden merkte ik 's avonds bij de borrel. Er werden bijvoorbeeld smakeloze grappen over de hongersnood in Biafra gemaakt. Geleidelijk aan gingen de discussies me dan ook tegenstaan, ik beschouwde ze maar als de prijs die ik voor een bezoek aan een interessant land moest betalen. Ik probeerde vooral ook te vertrouwen op wat ik zelf zag en hoorde.

We gingen een middag naar een katholieke club, ‘Pax’ geheten. Pax was in het parlement vertegenwoordigd. We kregen weer de bekende zoutstengels en flesjes mineraalwater voor onze neus. Ze vertelden dat ze een Engelstalig blad uitgaven, Catholic life in Poland; je kon dat thuis ontvangen. Ik schreef de naam en het adres op van mijn vader op en hij zou nog jaren het blaadje met een groenachtig omslag ontvangen. Toen in 1978 kardinaal Woytila uit Krakau paus werd,  verscheen er zelfs een feestnummer met foto's.

 

Met enkele mensen gingen we naar een buitenwijk met nog betrekkelijke nieuwbouwwoningen. Ik vond ze er grauw en al vervallen uitzien. Veel

wasgoed buiten. Dat was nou een socialistische manier van wonen, vond een achttienjarige reisgenoot; ‘hier werd aandacht aan het gemeenschapsleven besteed’.

 

 

Maar goedkoop waren de gemeenschapsvoorzieningen wel. Kuba gaf een demonstratie zinloos onderhandelen weg. De toegangsprijs voor het zwembad werd daardoor vier cent in plaats van acht cent per persoon. Het was een schitterend zwembad. In Warschau bezochten we ook nog een groot kunstmuseum.

 

Na een dag of vier Warschau reisden we naar Krakau. Ook dat ging in een langzaam tempo, dwars door dorpjes, soms wachtend voor paarden en wagens. Het Poolse platteland leek katholiek, conservatief en traag. Kerktorens, oude donkergeklede vrouwtjes, boeren met petten, een associatie met Nederland in de jaren vijftig drong zich op. Die associatie gold ook het welvaartspeil dat je in de steden zag. Luxe artikelen waren ook echt duur en dus begeerd. Kuba, met zijn dubbelzinnige moraal over het regime, wilde maar wat graag geld wisselen tegen westers geld, hoewel het zeker niet tot zijn officiële taak als gids hoorde. Hij zei, ik ben veel goedkoper dan die hotels. Overigens hebben wij niet bij hem gewisseld maar op de officiële manier, waarbij we mogelijk maar de helft van het aantal zloties kregen voor onze briefjes van honderd. Maar dan nog was het er voor ons goedkoop en we hoefden ook eigenlijk niet veel te hebben.

 

Krakau was van de drie steden die we bezochten ongetwijfeld de mooiste; het oude was nog bewaard, je had straatjes met karakteristieke doorkijkjes, oude panden en zowaar was er ook een zekere gezelligheid. Krakau was een levende en levendige stad. We logeerden in een studentenhotel vlak buiten de stad. Daar waren weer de onvermijdelijke vrienden van het volk, jongeren uit Cuba, China, Tanzania, Rusland; in kleurige pakken met vlaggetjes op hun tafels. De jongereninternationale was er bijeen. Het was eigenlijk een studentenhuis dat 's zomers in een studentenhotel werd omgetoverd. We zaten hoog in het gebouw, zo rond de twintigste etage; je keek neer op het centrum van de stad. Het was er massaal, maar niet slecht wat eten en hygiëne betreft. In een winkel in Krakau kochten we als souvenir een klein pannetje, voor ongeveer een gulden. De ijzerertsmijnen lager er tenslotte in de buurt. Ook kochten we twee langspeelplaten. We bezochten de Wielicksza-zoutmijnen. In de onderaardse gewelven waren allerlei kunstwerken gemaakt; ook was er een kapelletje. Ik vond het indrukwekkend. Dat gold ook voor het oude Koninklijke Wawel-paleis met zalen vol antieke pracht. Dit soort dingen had natuurlijk geen enkele 'ideologische lading' en kon in de ogen van de dogmatische groepsleiding nauwelijks goedkeuring wegdragen. Het was al gauw kleinburgerlijke verheerlijking van het verleden. Meer verantwoord wat dat betreft was het bezoek aan Nowa Huta, een nieuwe nederzetting voor arbeidersgezinnen. We kregen eerst een inleiding over ruimtelijke ordening en planologie door een sociologe of planologe. Dat vond ik wel de moeite waard. Maar voor het stellen van vragen bleek nauwelijks tijd. Ik voelde ook toen dat de groepsleiding geen discussie wilde, behalve in eigen kring. Eigenlijk waren ze gewoon intolerant, ook al benoemde ik dat toen nog niet zo duidelijk voor mezelf.

 

Van Nowa Huta zelf kan ik me niet veel herinneren. Het waren vooral flatbloks. Het wonen in een eengezinswoning kwam er in mijn herinnering niet veel voor. Het paste vermoedelijk niet in de opvattingen of het was gewoon te duur.

Kuba bood aan ons iets van het ‘echte platteland’ te laten zien, alleen voor de liefhebbers. Daarvoor moesten we naar het zuiden, in de richting van de Tsjechische grens. We zaten bij hem in de bus. We gaan nog wat verder, zei hij steeds maar, bij boeren op bezoek. Neen, nog niet bij deze boerderij. Uiteindelijk gaf hij het sein tot stoppen, bij een boerderij met een paar bijgebouwen. Er kwam een oude vrouw het erf oplopen, druk gebarend dat we binnen konden komen. We werden ontvangen. Er hingen kruisbeelden en er stonden diverse madonna's. Ook een plaatje van John Kennedy als heilige. De vrouw schonk koffie en we kregen er iets bij. Ze praatte over de godsdienst en over dat er ook goede nieuwe dingen waren. Kuba had steeds de indruk gegeven bij een volstrekt willekeurige boerderij te stoppen, maar ik had het gevoel dat het niet klopte, dat we werden verwacht en dat de vrouw ook de rol speelde van het oude gelovige boerenvrouwtje dat toch ook oog heeft voor de noodzaak van het nieuwe. Was ik te wantrouwig om dat te denken, om niet te geloven in de volstrekte spontaniteit van wat er gebeurde. Ze moet op zijn minst de gids met zijn grotestadsaccent en met een groep buitenlanders als een gewichtig gezelschap hebben ervaren, waarvoor ze haar beste beentje voor moest zetten.

 

Een dag later gingen we naar Auschwitz. De weg erheen leek steeds troostelozer, alsof het landschap was uitgezocht op zijn verlatenheid. We kwamen bij het kamp, waar rechts de treinen konden stoppen. Voordat we in het kamp gingen kijken, kregen we een film te zien over de verwoesting en over de concentratiekampen. In mijn ogen een harde maar ter zake doende film. We kwamen bij de poort met de ronde boog waarin de woorden 'Arbeit macht Frei' stonden. Daar kwamen we bij houten gebouwen. Als je even je verstand liet stilstaan zou je zeggen dat het er gezellig uitzag. Knusse huisjes, dicht bij elkaar, van donker hout. Met bijna steegachtige straatjes er tussen. In de huisjes hing de foto van de Fűhrer. Het was de façade van het kamp, het deel dat aan de Rode Kruis inspectie getoond kon worden. Daarachter zag je de barakken, je zag de beelden van het ingezamelde goud, uit de tanden en kiezen gehaald. Je zag hoe de mensen werden geselecteerd. Het crematorium waar mensen naar toe gingen zonder te weten wat er gebeurde. Of velen wisten het misschien toch. Binnen enkele minuten werd je door gas verstikt. Achter Auschwitz lag Treblinka, waar nog meer mensen werden omgebracht. Je zag het prikkeldraad, waarover velen trachtten te vluchten maar waarvan de meesten dat met de dood bekochten. We liepen vier uur door het kamp, met een gids. Ik kreeg vermoeide voeten en beschouwde dat als een heel klein beetje pijn in vergelijking met het onbevattelijke en tegelijk tastbare van wat er op deze plek was gebeurd. Er was getracht om het te maskeren, maar uiteindelijk is het kwaad blootgelegd. Ik dacht dit is wat het is. ‘Waarom laten ze hier geen foto's zien van Vietnam’, zei de  achttienjarige reisgenoot, ‘dat is toch actueel’. Ik merkte dat ik boos werd.

 

 

We reisden van Krakau terug naar Duitsland. We sliepen ergens in een jeugdherberg in Oost Duitsland. 's Morgens om acht uur vertrokken we met de busjes. De organisatie had deze reis voor de eerste maal georganiseerd en dat wreekte zich vooral deze dag. Op de smalle wegen met veel boerenverkeer schoot het niet op, ook al werden er nauwelijks pauzes gehouden, het duurde tot 's avonds tien uur dat we bij de Pools-Duitse grens waren. Het laatste stuk was er nog een uitgebreid legerkonvooi dat het tempo drukte. We namen afscheid van Kuba en zijn vriend. Ik vond hen toch een stuk aardiger dan de Nederlandse reisleiding. Deze laatste was, technisch gesproken, ook grotendeels overbodig. Een goede bus met chauffeur en een reisleider hadden kunnen volstaan.

 

Uiteraard duurde het weer twee uur voordat we in Duitsland waren, moe en hongerig. We aten iets en gingen verder om 's nachts tegen half drie bij de jeugdherberg aan te komen. Het meer ervoor glinsterde in het maanlicht. De beheerder werd wakker doordat we steentjes tegen de ruiten gooiden,  nadat er op bellen niet was gereageerd. Hij was boos maar we kregen een bed. De volgende dag vertrokken we weer vroeg. Toen zagen we pas dat we in een prachtige omgeving hadden gelogeerd. De volgende avond rond zes uur kwamen we in Utrecht aan. We aten gezamenlijk Chinees en namen afscheid. Enige maanden later zouden we nog een reünie hebben in het luxe huis van de ouders van de al genoemde achttienjarige. Dat was pas ‘kapitalistisch wonen’, maar dat zei ik toen maar niet.

© José van Rosmalen