Josevanrosmalen.nl

Mooi en bruikbaar ontwerpen

 

Je kunt naar gebouwen, voorzieningen, vervoermiddelen, gebruiksvoorwerpen op twee manieren kijken. Is het mooi en is het praktisch?  Vanuit de ontwerper gezien is het de vraag of je het bij het ontwerpen iedereen naar de zin kan maken of dat je hoogstens een meerderheid van de mensen kunt bedienen. Is ‘design for all’ een ideaal of is het ook echt mogelijk?

Iets maken of ontwerpen is een idee omzetten in een tastbare vorm, een creatief proces dus. Iets maken is ook het voortbouwen op ervaringen, een leerproces op basis van praktisch inzicht. Er is de weg vanuit de abstractie en de weg van de proefondervindelijkheid. Ontwerpers maken van beide wegen gebruik.

De gebruikswaarde van een gebouw, voertuig of voorwerp wordt uiteindelijk bepaald door de gebruikers: kunnen zij er in, hebben ze er wat aan, enzovoorts. Daarom loont het voor ontwerpers om tijdig naar hen te luisteren. Een architect kan bijvoorbeeld veel opsteken van een Vrouwenadviescommissie.

Niet alles wat ontworpen of gemaakt wordt hoeft voor een maximaal aantal mensen bruikbaar te zijn. Een skatebaan of een linkshandige schaar is per definitie voor een minderheid bestemd. Bij de discussie over ‘bruikbaarheid voor iedereen’ is het daarom zinnig om nader in kaart te brengen waar we het over hebben of zouden moeten hebben. Daarbij gaat het, zoals altijd in Nederland, om geld en principes.

Het beginsel van bruikbaarheid voor iedereen moeten we vooral toepassen op het publieke domein: de openbare weg, openbare gebouwen, openbaar vervoer en op voorzieningen met een (semi)-openbaar karakter: warenhuizen, restaurants, winkelketens, theaters, musea,  bioscopen, bibliotheken, etc. De rechtvaardiging van dit beginsel is gelegen in het feit dat mensen in het publieke domein dezelfde voorziening niet elders ook eenvoudig kunnen krijgen en dat mensen het recht op gelijkwaardige toegang hebben.

Voor publieke voorzieningen is het niet verstandig om te snel te stappen in de redenering dat er naast adequate voorzieningen voor de meerderheid ook adequate voorzieningen voor een minderheid kunnen zijn en dat iedereen dan tevreden is. Een apart aanvullend vervoerssysteem biedt aan betrokkenen minder keuzevrijheid dan aan de openbaar vervoergebruiker. In Nederland wordt er veel geld besteed aan een aantal aanvullende, aparte voorzieningen. Om praktische redenen zijn deze voorlopig ook niet weg te denken. Die aparte voorzieningen kosten wel jaarlijks vele miljarden en bieden daarbij soms ook een legitimatie om minder te investeren in toegankelijkheid voor iedereen.

De discussie over de vraag of ‘het bereiken van de laatste procenten’ bij een regulier systeem niet erg duur wordt, moet dan ook worden afgezet tegen de maatschappelijke kosten van een aanzienlijk volume van aangepaste voorzieningen.

Voor ontwerpers zijn de mensen die afwijken van een gemiddelde interessant en belangrijk. Zij houden hun een spiegel voor, namelijk de bruikbaarheidsspiegel. Als mensen van tachtig jaar binnen vijf minuten een informatiepaneel kunnen bedienen om theaterkaartjes te kopen, dan is dit paneel voor ouderen gebruikersvriendelijk en is de kans groot dat dit ook voor dertigjarigen geldt. Als men dit omgekeerd alleen bij dertigjarigen had getest, zou een conclusie voor tachtigjarigen niet zo eenvoudig getrokken kunnen worden.

Een ontwerp dat weinig rekening houdt met de gebruikswaarde, maar wel met esthetische normen, gaat de mist in als die gebruikswaarde essentieel is. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Rotterdamse Kunsthal. Een beroemde architect garandeert immers geen praktisch gebouw.

Consumenten en ontwerpers moeten elkaar kunnen vinden in de term ‘mooi bruikbaar’. Mooi als een versterking van bruikbaar, maar bruikbaar ook als een essentieel onderdeel van het mooie. Bruikbaarheid vraagt om proefondervindelijkheid, om toetsing, om het serieus nemen van signalen van gebruikers.

Tenslotte een rekensom. Als een voorziening voor 97% van de mensen bruikbaar is lijkt dat niet zo veel meer dan wanneer het om 94% gaat. Als je echter bedenkt dat in het eerste geval 3% op een alternatief is aangewezen en in het tweede geval 6%, dan spreek je over het dubbele. Deze laatste rekensom wordt wel eens vergeten. Juist ook voor opdrachtgevers is dit een belangrijk aandachtspunt.

Ook al haal je nooit de 100%, het loont wel om te streven naar bruikbaarheid voor iedereen. Mooi en bruikbaar, dat wel! 

 José van Rosmalen, ©1999, 2013